BIJ WIJZE VAN INLEIDING In ieder van ons schuilt een boek, wordt wel beweerd. En ik geloof dat dat waar is. In sommigen schuilt zelfs meer dan één boek. Misschien in de meesten wel. Wie zal het zeggen? Ik weet alleen maar dat er in mij meer schuil gingen en gaan. Een aantal zijn eruit, maar nog niet allemaal. Een roman schrijven scheelt niet eens zoveel van een droom navertellen. Hachelijke bezigheid! Ja, goed beschouwd is het onbegonnen werk en iets dat nooit werkelijk af is. Iets dat principieel onmogelijk is ook. Om de trilogie Autobiografie van een romanpersonage te kunnen schrijven moest ik afscheid nemen van mijn ouders en de literatuur gedag zeggen. Dat laatste om fris te werk te kunnen gaan. Alles wat ik gelezen heb en dat wat ik eerder aan het papier toevertrouwd heb, moest ik vergeten. Het vel moest blanco zijn. Een tabula rasa, om dat vervolgens als een razende maniak vol te tikken. Maar geen navolging, geen pretenties, geen hemelbestorming. Wel tragiek en iets van humor, het peper & zout van iedere smakelijke vertelling. Nee, ik pretendeer niks. Ik presenteer. Een verhaal. Meer is het niet. Het was mij onmogelijk dit verhaal te vertellen zolang mijn ouders nog gezond en wel leefden. Want mijn vader zou het niet gepikt hebben en hij zou zijn toorn niet op mij richten, maar wraak nemen op zijn vrouw. En zijn toorn was niet mals, wel bijbels, oudtestamentisch zelfs, maar bepaald niet goddelijk. Kein erbarme dich. Zelf zocht hij dat heel erg, erbarmen. Bij Bach, bij de kerk van Rome en bij de hond. Onder meer daarover gaat dit boek. Het gaat niet alleen om die vader en die zoon. Bij lange na niet. Het is een familiegeschiedenis, ja. Maar het is meer dan dat. Het gaat over tal van personages. Het geeft ook een tijdsbeeld. Met de ontkerkelijking, de opkomst van de popmuziek, en de naoorlogse botsing van generaties. Het is vooral een portrettengalerij van karakters. Van gekken en zielepoten tot gelukszoekers en pechvogels. Dat levert bij elkaar als vanzelf tragikomedie op, de wat mij betreft volledigste vorm van literatuur, die enigszins recht doet aan alle facetten van het leven in al z’n uitzinnige pracht aan gruwel. De figuren in de trilogie zou je kunnen herleiden tot bestaande personen, maar ze zíjn het niet. Evenmin als dat ikzelf de ik-figuur ben. Nee, deze romankarakters zijn, wat het woord roman al aangeeft, karikaturen. Het is een boek, het zijn personages, en de gebeurtenissen zijn allemaal maar hersenspinsels, ragfijne herinneringen die aan flarden zijn gewaaid door de wind van de tijd en die ik voor nu weer even aan elkaar heb geplakt. Uit alle macht, maar uiteindelijk vergeefs. Ik weet het. Want, uit het mooie lied van de band Kansas: ‘All we are is dust in the wind…’ De rest is allemaal maar verbeelding, die de mens nu eenmaal eigen is, nietwaar?